Aristoteles en soortenverspreiding en migratiepatronen | Lifewatch regional portal

U bent hier

Aristoteles en soortenverspreiding en migratiepatronen

<< Vorige verhaal     Volgende verhaal >>

De werken van Aristoteles zijn de eerste zoölogische publicaties uit de westerse beschaving die op een gestructureerde wijze de mariene fauna van de Middellandse Zee beschrijven. Nagenoeg alle 200 mariene taxa die hij opnoemt, werden getraceerd in dit gebied. Een mogelijke uitzondering vormt de “octopus in een schelp”, waarmee hij lijkt te verwijzen naar een Nautilus soort. Mogelijk verkreeg hij deze informatie van wetenschappers die meereisden in het kielzog van Alexander de Grote tijdens zijn campagnes in Azië. Ter vergelijking: vandaag zijn zo’n 17.000 mariene soorten bekend uit de Middellandse Zee.

Dat Aristoteles zijn aandacht vooral richtte op de mariene fauna van de Egeïsche Zee hoeft niet te verbazen. Het was hier dat hij verschillende woonplaatsen kende. Op Lesbos verrichtte hij heel wat observatiewerk en liet zich inspireren door de plaatselijke vissers. Toch blijkt hij ook andere delen van de Middellandse Zee – die hij “de zee binnen de Zuilen van Hercules” noemt – te kennen, zoals wanneer hij in het tweede boek van Meteorologica de geografie ervan beschrijft. Naast de Egeïsche Zee (Aegaeos), komen ook de Zwarte Zee (Pontos), de Zee van Azov (Maeotis), de Rode Zee (Erythra), de Zee van Sicilië (Sikelikos), de Tyrrheense Zee (Tyrrēnikos) en de Zee van Sardinië (Sardonikos) aan bod.

Wanneer hij het heeft over vismigratie en de verspreiding van commercieel geëxploiteerde ongewervelden, vermeldt hij onder meer de Egeïsche Zee, de Zwarte Zee, de Zee van Marmara (Propontis), de Adriatische Zee (Adria) en de Rode Zee. Tot op de dag van vandaag, en net zoals bij dierennamen, is de begrenzing van deze zeegebieden niet in beton gegoten. Als men bijvoorbeeld verwijst naar de Adriatische Zee kan dit volgens minstens drie benaderingen: (1) de begrenzing volgens de Internationale Hydrografische Organisatie (IHO); (2) die op basis van de ICES Ecoregio’s, gebruik makend van zowel biogeografische en oceanografische kenmerken als van bestaande politieke, socio-economische en beheersmatige criteria; (3) Mariene Ecoregio’s van de Wereld (MEOW), een biogeografische classificatie van kustlijnen wereldwijd, gesteund op breedschalige verspreidingspatronen van mariene soorten en gemeenschappen. Met het moderne datasysteem Marine Regions kunnen alvast heel wat plaatsnamen op zee worden geduid. Een standaard relationele lijst, gekoppeld aan informatie en kaartmateriaal, biedt hier ondersteuning. Wat het Wereldregister voor Mariene Soorten (WoRMS) betekent voor mariene dieren- en plantensoorten, doet  Marine Regions voor geografische benamingen in de mariene sfeer.

Aristoteles was ervan overtuigd dat vissen zich verplaatsen in functie van voortplanting en voeding. Zo beschrijft hij in detail de voorjaarsmigratie van scholen (bonito)tonijn vanuit de Egeïsche naar de Zwarte Zee om daar in gunstige omstandigheden (meer voedsel, minder competitie en betere opgroeiomstandigheden voor de jonge vis) de zomer door te brengen. Andere vissen (bv. de kopvoornmakreel) gedragen zich soms anders en overzomeren in de Zee van Marmara om pas tegen de winter aan terug naar de Egeïsche Zee te zwemmen. Aristoteles vermoedt dat er een verbinding bestaat tussen de Donau en de Adriatische Zee, via dewelke kleinere vis van de Zwarte Zee zijn weg vindt naar de Adriatische. Ook heeft hij het over de jaarlijkse vismigratie naar en uit de Kalloni Baai.

Terwijl Aristoteles enkel kon terugvallen op zijn eigen waarnemingen is het vandaag mogelijk om observaties van meerdere wetenschappers te combineren en grootschalige analyses van data te verrichten. Het European Marine Observation and Data Network (link EMODnet) omvat een Biologisch Portaal dat waarnemingen van Europese zeeorganismen samenbrengt, inclusief die van de Middellandse Zee [link MedOBIS]. Hierdoor krijgen onderzoekers niet alleen vlot toegang tot de data, maar kunnen ook lange termijn seizoensmigraties en jaarlijkse veranderingen in het voorkomen van soorten worden gevisualiseerd via data producten.

Aristoteles was er zich ook van bewust dat sommige vissoorten, zoals de grootkopharder, een deel van hun leven doorbrengen in estuaria en rivieren. Hij wist ook dat volwassen paling vanuit moerassen en rivieren naar zee trekt. Maar het feit dat hij paling nooit eieren had zien leggen (hoe zou hij dit ook hebben kunnen waarnemen?) deed hem besluiten dat ze gevormd werden uit modder en zand, door “spontane generatie” (automatē genesis), i.e. de vorming van levende uit niet-levende materie. Meer dan 2400 jaar later is de levenscyclus en het trekgedrag van deze tot de verbeelding sprekende vissoort overigens nog steeds niet ten volle ontrafeld en blijven de preciese trekroutes vanuit Europa naar de Sargassozee een raadsel. Bekend is hoe ze vanuit Europa tot in de Azoren geraken, en aangenomen wordt – zonder hard bewijs – dat ze zich in de Sargassozee voortplanten vermits hier jonge larven worden waargenomen. Met moderne technologie kon recent een deel van de trekroute van volwassen paling in de Noordzee worden gereconstrueerd. Hiertoe werden verschillende exemplaren uitgerust met een akoestische zender, wiens signalen tijdens de trek getraceerd kunnen worden door een uitgebreid netwerk van ontvangers. En hoewel verder onderzoek nodig is om de ontbrekende schakels te dichten, bewijst een techniek als akoestische telemetrie intussen zijn nut bij de studie van migratie van zeedieren en bij de ondersteuning van een gericht beheer voor deze kritisch bedreigde soort.

 

Links: Zenderen van een paling. Foto: Lieselot Verduyn (CC-BY-NC-SA). Rechts: Meten van een mannelijke (boven) en vrouwelijke (onder) paling. Foto: Pieterjan Verhelst (CC-BY-NC-SA).

 

Naast vis, geeft Aristoteles ook informatie over de verspreiding van andere zeedieren, met name deze die voor de mens een meerwaarde hebben. Zo vermeldt hij:  i) waar in Klein-Azië de badsponzen, geoogst en algemeen gebruikt in de regio, het grootst en talrijkst zijn; ii) hoe mantelschelpen ten gevolge overbevissing uit de Kalloni Baai zijn verdwenen; vissers hanteerden er traditioneel een bodemschraper, met kennelijk nefaste gevolgen (ook vandaag is dit nog een probleem!); iii) het voorkomen in de Zwarte Zee van een kleine dolfijnsoort en een bruinvis, te identificeren als Phocoena phocoena relicta. Deze observatie klopt en vandaag kunnen aan dit lijstje nog twee dolfijnen worden toegevoegd: de Zwarte Zee versies van de tuimelaar (Tursiops truncatus ponticus) en van de gewone dolfijn (Delphinus delphis ponticus). Het is alsnog onduidelijk welke van de twee Aristoteles bedoelde met zijn “kleine dolfijnsoort” en waarom hij slechts gewag maakt van één soort… Tenslotte bespreekt Aristoteles ook de verschillen in verspreiding en groei bij zeedieren in functie van de plaats van voorkomen. Nu eens stipt hij aan dat een bepaald dier ergens niet voorkomt, dan weer geeft hij aan dat de soort er klein blijft, kort leeft of het moeilijk heeft om te overleven. Van inktvissen en schelpdieren, die zeldzaam zijn in de Zwarte Zee, zegt hij dat ze het heel goed doen en zeer groot worden in de Rode Zee. 

Of hoe deze uitzonderlijke observator 2400 jaar geleden, ons vandaag de mogelijkheid biedt de huidige verspreiding van het mariene leven met een historische bril te aanschouwen. Oordeel zelf maar of er veel veranderd is!

 

Bronnen:

 

<< Vorige verhaal     Volgende verhaal >>